dittrich-terug naar tarvod-cmyk.jpg
  • jpg
Dittrich, Boris (c) Merlijn Doomernik 2019 zwart-wit.jpg
  • jpg

Boris O. Dittrich - Terug naar Tarvot

Ongecorrigeerd fragment

Hoofdstuk 7: In de velden, zoen en pelgrim

De beelden van de beëindiging van de treinkaping speelden afgelopen nacht door mijn hoofd, evenals de woorden van Noah: ‘Ik verheug me nu al op morgen’. Misschien had ik maar drie uur geslapen, de rest van de tijd had ik gewoeld en mijn laken weggetrapt, teruggepakt en weer van me af laten glijden. Tot nu toe had ik van nachtzweten geen last gehad, maar deze nacht was het vreselijk. Chris moet mijn onrust gemerkt hebben, want in het holst van de nacht draaide hij zich naar me toe, stak zijn hoofd boven het kastje uit dat onze bedden van elkaar scheidde en vroeg geërgerd: ‘Wat is er aan de hand, je lijkt wel een draaitol.’

‘Ik kan niet slapen,’ zei ik. ‘De kaping in de school en in de trein is voorbij, ik blijf de tv-beelden maar voor me zien.’

‘O Holy Moses, fuck them,’ was zijn commentaar. Chris liet zich weer op zijn matras vallen en sliep verder, mij alleen met mijn gedachten latend. Ergens in de vroege ochtenduren, het was nog niet licht buiten, besloot ik te gaan douchen. Ik wilde niet bezweet naar het opstappunt lopen en aan het werk gaan. Hoe zou Noah op me reageren? Als hij zou doen alsof er niets bijzonders tussen ons gebeurd was gisterenmiddag, dan zou ik Aviva om ander werk gaan vragen. Het was voor het eerst dat ik me zo heftig tot een man aangetrokken voelde. Ik wilde niet verliefd op hem zijn. En deze man was met die lieve Yael getrouwd, was vader van een baby'tje. Sporadisch was ie aardig tegen me, maar de meeste tijd onverschillig. Ik moest me inhouden en wellicht zouden mijn gevoelens wel overwaaien.

Het water van de douche was koud en maakte dat ik mijn situatie helder zag. Ik was iemand anders dan ik tegenover de buitenwereld pretendeerde te zijn. Hoe lang kon ik dat volhouden? Maar ik was ook bang om aan de consequenties te denken. Hoeveel mensen zou ik niet teleurstellen, als ik echt eerlijk en open over mezelf zou worden? Dora, maar ook mijn ouders zou ik pijn doen. Zelfs Astrid flitste in mijn gedachten voorbij. Kon ik hen allemaal de waarheid vertellen en hun eventuele afwijzing trotseren?

Ik had nog een half uur te gaan, voordat Noah mijn collega’s en mij bij de eetzaal op zou halen. Niets van mijn gevoelens voor hem zou ik laten doorschemeren. Elk initiatief moest maar van hem komen, ik wilde niet in zijn huwelijk gaan stoken.

Het liep natuurlijk anders dan ik had gepland. Wat me van deze periode is bijgebleven is dat ik elke grip op mijn eigen situatie en gemoedstoestand had verloren. Ik voelde me als een bal in een flipperkast die heen en weer gestoten werd, af en toe punten scorend, maar soms ook roemloos in een donker gat verdwijnend.

Noah en ik hadden de afgelopen weken bijna de hele kantoenplantage van nieuwe irrigatiepijpen voorzien. Tijdens de twee vrije dagen die ik had opgenomen en met Sallo en Astrid naar Jeruzalem was gelift, had Noah met enkele anderen de buizen op het net aangesloten en van kleine gaatjes voorzien. Van alle kanten besproeiden minuscule straaltjes water de katoenplanten, terwijl het water merendeels gewoon door de pijpen werd rondgepompt. Hij claimde dat deze slimme sproei-installatie met minimum waterverlies en maximale vochttoediening zijn uitvinding was. Die ochtend moesten we inspecteren of het water de planten overal bereikte of dat er nog stukken grond droog stonden. Het was aangenaam werk, want de zon brandde aan de hemel, maar wanneer je tussen de rijen met vochtige kantoenplanten liep, werd je haast ongemerkt natgespoten. De grond was rul en op sommige plaatsen zelfs modderig geworden, mijn benen zaten onder de spatten, mijn korte broek was nat. Ik had mijn t-shirt uitgedaan en over mijn schouders geslagen om me te beschermen tegen de zon en zo meldde ik me bij Noah, die al in de schaduw van de tractor zat met een fles spuitwater uit de koeling. Het was onze tweede pauze.

‘Doe je broek uit en leg hem op de overkapping te drogen,’ zei hij. ‘Dat heb ik ook gedaan. We kunnen op de handdoek zitten.’ Het waren zo’n beetje de eerste woorden die hij die ochtend tegen me sprak, ervoor waren we alleen op het werk geconcentreerd geweest. Wiebelend op een been trok ik de zware kibboetsschoenen uit en legde de dikke katoenen sokken op de tractor in de zon. Daarna volgde mijn natte korte broek en het t-shirt. Mijn onderbroek hield ik aan. Zelfs in de schaduw was het warm en ik merkte dat ik begon te zweten. Voorzichtig ging ik naast hem op de handdoek zitten met mijn rug tegen de rubberen band van de tractor. Hij reikte me de fles spuitwater aan. Terwijl ik dronk, wees hij naar de top van de berg Tabor. ‘Daar bovenop staat een klooster. Dat moet je gaan zien.’ Ik volgde zijn blik en zag boven de helling van de berg een roofvogel in de lucht cirkelen. Zwijgend volgden we het tafereel, totdat de vogel pijlsnel naar beneden dook.

‘Ai,’ riep ik, en keek Noah aan. ‘Hij heeft zijn prooi gepakt.’ Langzaam draaide hij zijn hoofd naar me. Zijn bruine ogen twinkelden. ‘Doen we dat niet allemaal?’ glimlachte hij. Meteen schoot mijn hartslag omhoog. Elke vezel in mijn lichaam stond gespannen. ‘Ik heb een verrassing meegenomen,’ vervolgde hij, zich ophijsend aan het tractorwiel. Hij stond naast de handdoek en rommelde in een doosje bij de koelbox. Zijn heupen waren dicht bij mijn gezicht, ik moest me bedwingen om hem niet aan te raken. In zijn onderbroek, strak om zijn huid gespannen, zag ik de bobbels van zijn geslacht. Ik hield mijn adem in. Zijn viriliteit intimideerde me. Van zijn navel liep een lijn van zwarte haren naar beneden zijn onderbroek in. Het deed me denken aan het pad tussen twee rijen katoenplanten. Die absurde gedachte maakte dat ik in de lach schoot, toen hij dicht bij me op de handdoek kwam zitten. ‘Kijk,’ zei hij en hij liet me een joint zien. ‘Rode Libanon, ik hoorde dat je ervan houdt.’

Quasi geschrokken keek ik hem aan. ‘Hoe weet jij dat nou? In Israël is het toch strafbaar om soft drugs te gebruiken?’ ‘Ja, ja,’ zei Noah, de sigaret aanstekend. Hij inhaleerde diep met zijn hoofd naar achteren. Op zijn grote adamsappel zag ik veel korte zwarte stoppeltjes, hij had zich vanmorgen niet geschoren. Met zijn ogen gesloten gaf hij mij de joint aan, onze vingers raakten elkaar. Om mijn zenuwen de baas te blijven begon ik te praten, terwijl zwijgen op dat moment misschien beter was. ‘In Nederland maken we een onderscheid tussen hard en soft drugs. Marihuana en hasj worden als softdrugs beschouwd. Als je een kleine hoeveelheid in je bezit hebt, zal de politie je niet arresteren,’ zei ik. Ik keek hem aan, maar een reactie bleef uit. Ik nam een trekje en vervolgde: ‘Maar als je hard drugs gebruikt, dan ben je de klos. Heroïne mag niet. Dat is gevaarlijk en verslavend.’ Met ogen dicht legde Noah de rug van zijn hand op mijn dijbeen. ‘Mag ik?’ zei hij, gebarend dat hij de joint terug wilde. Vanmorgen had ik nog zo tegen me zelf gezegd dat ik geen initiatief zou nemen, dat ik gewoon zou afwachten of hij een stap mijn richting zou zetten, maar zijn hand op mijn dij, vlakbij mijn onderbroek, ontregelde me. Een vlaag van paniek maakte zich van me meester, ik moest iets doen. In plaats van de joint tussen de vingers van zijn hand te stoppen, draaide ik me een beetje naar hem toe en aaide behoedzaam over zijn bovenlip, waar zich kleine zweetdruppeltjes hadden gevormd. ‘Hier is ie,’ zei ik, mijn stem bibberend, en ik deed de joint voorzichtig tussen zijn lippen. Zijn ogen bleven gesloten, hij pakte de joint met zijn andere hand en liet zijn rechterhand op mijn dijbeen liggen. Tot mijn ontzetting reageerde mijn lichaam meteen en kwam mijn boxershort als een driehoek overeind. De erectie verraadde me. Ik was nog steeds niet zeker van wat hij met me voor had. Was zijn lichamelijke aanraking een uiting van vriendschap, van broederschap, gebruikelijk op het platteland in Israël, die ik, stadsmens uit het Nederland, aan het seksualiseren was? Onze intimiteit wilde ik niet in de waagschaal brengen, dus gauw draaide ik me om en ging op mijn buik liggen in de hoop dat hij niet gezien had dat ik opgewonden was geraakt. Hij gaf me de joint terug en keek me vragend aan.

‘Behoorlijk sterk,’ zei ik. ‘Bij de vrijwilligers hebben we ook Rode Libanon, maar daar merk je er niet zo veel van. Deze voel ik tintelen door mijn hele lijf.’ Ik inhaleerde diep. ‘Neem jij de rest maar, anders verlies ik elke controle over mezelf.’

Een plotselinge vermoeidheid bekroop me en ik legde mijn hoofd op mijn arm en sloot mijn ogen. ‘Wat is het heerlijk hier, Noah,’ zei ik zacht. Mijn hart bonkte in mijn keel. Nergens ter wereld wilde ik liever zijn dan hier en nu, op dit moment, bij hem. Bij hem voelde ik me veilig. Zachtjes kriebelde er iets op mijn rug. Ik deed een oog open en zag dat hij over me heen gebogen zat, de joint lag onder de tractor te smeulen. Met zijn vrije hand streelde hij met een takje van een katoenplant de huid tussen mijn schouderbladen. Langzaam liet hij het naar beneden glijden. Mijn tepels werden hard, een vlaag kippenvel trok over mijn rug, armen en benen, mijn billen spanden zich. Gelukkig lag ik stevig met mijn buik op de grond, mijn opwinding verbergend.

‘Raad eens wat ik schrijf?’ vroeg hij. Zachtjes streelde hij mijn rug.

‘Geen idee,’ fluisterde ik. ‘Nog een keer graag.’ En weer voelde ik het takje over mijn schouderbladen naar mijn ruggengraat en daarna langzaam, zigzaggend, naar beneden naar mijn billen. Mijn hart klopte snel en bonkte in mijn keel.

‘Ik weet het niet,’ kreunde ik bijna. ‘Nog een keer.’

En weer volgde zijn hand het afgelegde patroon. ‘Welke taal is het?’ vroeg ik. ‘Is het iets Hebreeuws?’ Noah’s hoofd was dicht bij mijn oor.

‘Min of meer,’ fluisterde hij. ‘Wat?’ vroeg ik. ‘Wat heb je geschreven?’ Langzaam antwoordde hij: ‘Tarvod, blijf in Tarvod.’

Zijn woorden stegen naar mijn hoofd. Tarvod, Tarvod maalde het in mijn hersens. Nu kon ik er niet meer omheen, Noah voelde ook iets voor mij, dat moest wel. Ik draaide me op mijn zij, onze gezichten waren vlak bij elkaar. In zijn irissen zag ik kleine stukjes groen te midden van het donkerbruin. Zijn ogen hielden mijn blik vast, knipperden niet. Hij bleef dichtbij, trok zich niet terug.

‘Ik ga iets doen wat ik nog nooit heb gedaan,’ zei ik.

‘Graag,’ fluisterde hij. ‘Volg je gevoel maar, dat is het beste.’

Gestimuleerd door de roes waarin de joint me had gebracht, de warmte van de juni-zon, de stilte om ons heen, ver weg van de bewoonde wereld, zijn streling met de woorden ‘Tarvod, blijf in Tarvod‘, stak ik mijn hand uit en pakte zijn achterhoofd. Behoedzaam trok ik hem naar me toe en zoende hem op zijn mond. Eerst heel teder, hem de ruimte gevend mij van zich af te duwen, want misschien had ik hem en zijn aanrakingen verkeerd gelezen, maar omdat hij geen tegengas gaf, stak ik daarna mijn tong bij hem naar binnen. Hij beantwoordde mijn kus, onze tongen streelden elkaar. Hij duwde me op de handdoek en ging bovenop mij liggen. Af en toe stopten we met zoenen, keken in elkaars ogen, lachten en openden onze lippen opnieuw. Ik voelde hoe hard we allebei waren, onze lichamen versmolten. Aan zijn lippen had ik genoeg, ik hield hem stevig vast en voelde zijn hartslag die net zo snel ging als de mijne. Zo moeten we minuten hebben gelegen, maar het voelde alsof de wereld stil stond, alsof er geen tijd meer was, geen ritme van dag en nacht, geen zon en warmte. Puur was het. Dit was leven. Nooit eerder had ik zo’n stadium van gelukzaligheid ervaren, waarbij mijn lichaam en mijn geest een waren, terwijl ik me totaal had overgegeven. Nu realiseerde ik me dat deze gevoelens altijd bij me onder de oppervlakte hadden gesluimerd, maar ik had ze onderdrukt, het was mijn geheim. De beschermingslaag was gebarsten. Ik kon niet meer terug. Dit was ik, dit was wie ik wilde zijn, voor altijd. De seksuele spanning voerde me naar grote hoogten, maar meer nog dan de lichamelijke prikkels voelde ik me volledig veilig door de notie dat ik werd geaccepteerd voor wie ik was. Zijn zoenen hadden me opengebroken. Mijn kern was zichtbaar geworden. Dit was ik, ik hoor erbij, ik ben niet meer alleen.

De enkele keren dat ik met een vrouw had gevreeen, waren totaal anders, bijna abstract. Weliswaar maakte ik de juiste bewegingen, en werkte mijn lichaam mee, maar het was alsof ik buiten mezelf was getreden en naar mezelf keek. Alsof ik mijn eigen coach was die langs de zijlijn aanwijzingen gaf wat te doen. Nu streel je haar borsten, nu zoen je haar, nu stoot je bij haar naar binnen, eerst zachtjes, dan steeds harder en sneller. Terwijl ik bezig was, voelde ik geen emotie, van binnen was ik koud, het juiste woord is denk ik ‘onaangedaan.‘ Hoe graag ik er ook voor Dora en haar voorgangsters wilde zijn, hoe graag ik ook bij hen wilde horen en een met hen wilde zijn, altijd was er die afstand. Met Noah was het anders. Als hij al naar me keek, glimlachte of me een knipoog gaf, vatte ik vlam. Er was geen afstand. Ik was er, aanwezig en alert, en de rest van de wereld leek niet meer te bestaan. Dit was hoe je je voelde als je intens gelukkig was. Wat de toekomst me verder brengen zou, geen idee, maar wat ik zeker wist is dat deze ontmoeting voldoende was. Ik voelde zijn warme huid. Ik zag hem. Ik keek naar hem. En hij zag mij. Meer was niet nodig.

Hij draaide zich van me af, streelde even mijn onderbroek en stond op. In zijn onderbroek tekende zich de erectie af. Hij was groot geschapen en het puntje van zijn lid stak boven het elastiek van zijn onderbroek uit. Een beetje verlegen trok hij zijn korte broek aan. ‘De pauze is voorbij, meneer de advocaat,’ zei hij liefkozend. ‘We moeten het stuk tot aan het begin van berg Tabor nog afmaken, en dan stoppen we voor vandaag.’

Ik stak mijn hand naar hem op en hij trok me overeind. Ongegeneerd keek hij naar mijn erectie, terwijl ik zo gracieus mogelijk in de pijpen van mijn korte broek stapte. Mijn t-shirt en mijn sokken waren kurkdroog en gloeiend heet. Nadat ik me weer had aangekleed, een laatste slok water had genomen, keek ik hem aan. We glimlachten naar elkaar. ‘Dank je wel,’ zei ik. ‘Dit zal ik nooit vergeten.’ Hij knikte met zijn hoofd. ‘Je bent mooi,’ zei hij schuchter. ‘Maar laten we aan het werk gaan.’

De straaltjes water die uit de irrigatiepijpen op mijn lichaam spoten, brachten mijn extase terug tot hanteerbare proporties. Ik vroeg me af wat er tussen ons was voorgevallen. Is dit liefde? Is dit intieme vriendschap? Zo nu en dan een buis dicht of open draaiend tolden de gedachten door me heen. Ik dacht aan Dora en of ik haar over Noah zou schrijven. Ik vroeg me af of Noah vanavond iets zou zeggen tegen Yael. Hij stond tientallen meters van me vandaan. Blij met de fysieke afstand tussen ons probeerde ik mijn gedachten te ordenen. Voorlopig besloot ik gewoon maar te genieten van wat er tussen ons is, zonder het meteen een label te geven. Laat maar gebeuren wat gebeurt en dan zie ik wel. Over twee maanden stond mijn terugvlucht naar Schiphol gepland, ik zou ongetwijfeld in de tussentijd ontdekken of er duidelijkheid zou komen. Het was alsof er een steen die op mijn maag had gelegen, was vergruizeld, waardoor ik me opeens licht voelde, opgeruimd, gereed voor de toekomst. Vastbesloten dit gevoel vast te houden neuriede ik de rest van de ochtend de liedjes die Chris vaak rond het kampvuur aanhief. Ik was in Israël, ik leefde, hier was ik voor gekomen, ik was gelukkig, ik was doorgedrongen tot mijn kern. Dit soort gedachten en nieuwe gevoelens raasden door me heen. De dag kon me niet lang genoeg duren, dit was het nieuwe leven, mijn nieuwe leven. Ik had de teugels zelf in handen, en dat besef maakte dat ik me onoverwinnelijk voelde. Dit is wie ik ben, take it or leave it!

‘Mag ik wat vragen?’ hoorde ik een stem achter me, terwijl ik diep voorover gebogen stond. Met een sprong kwam ik overeind, geschrokken, en even duizelde de wereld om me heen.

Voor me stond een oude man, een jaar of zeventig, in een korte broek en een zwart hemd met korte mouwen. Hij had een ouderwetse flaphoed op zijn hoofd met een blauw-zwart veertje van een Vlaamse gaai in de rand gestoken. Over zijn schouder had hij een stok, met aan het uiteinde een grote rode doek die dicht was geknoopt. Hij deed me denken aan Joop Doderer in Swiebertje.

‘Natuurlijk,’ zei ik. Ongetwijfeld moet ik nog een grijns op mijn gezicht hebben gehad, betoverd door de vrijpartij met Noah. Tegen mijn wil landde ik met een dreun in de realiteit van het hier en nu. Wat voor een accent heeft hij, vroeg ik me af.

‘Ik heb enorme dorst, hebt u wat water voor me?’

Nog voordat ik kon antwoorden zag ik Noah naar ons toe rennen. Hij keek verstoord. ‘Wat is er? Wie bent u? Wat doet u hier?’ riep hij, dichterbij komend. De man keek geschrokken om.

‘Ik ben een Christelijke pelgrim, vanmorgen ben ik op berg Tabor geweest. Nu ben ik op weg naar Bethlehem.’

‘Bethlehem?’ vroegen Noah en ik tegelijk. ‘Dat is heel ver weg,’ merkte Noah op. ‘Van onze kibboets is dat meer dan honderd kilometer!’ We liepen naar de tractor. De schaduw was sinds de pauze aanmerkelijk kleiner geworden, nu de zon hoog boven ons aan de hemel stond. De handdoek lag gekreukeld op de grond. Daar was het, schoot het door me heen, daar heb ik hem gezoend. Ik klom op de bijrijdersstoel en pakte een fles water uit de koelbox. ‘Hier,’ riep ik, en ik gooide de fles naar de man. ‘Mag ik?’ en zonder antwoord af te wachten zette hij hem aan zijn lippen. Zijn voorhoofd ging schuil onder zijn hoed. Toen hij klaar was met drinken, veegde hij zijn lippen af.

‘Eigenlijk is dit prive-terrein van kibboets Tarvod,’ zei Noah streng. ‘U kunt het beste naar de asfaltweg lopen, die van Tiberias naar Afula,’ en hij wees de vallei in. ‘Dat is de kortste weg richting Jeruzalem.’ De man knikte ten teken dat hij Noah’s raad zou opvolgen.

'Uit welk land komt u?‘ vroeg ik.

‘Denemarken. Het is altijd mijn droom geweest om door het Heilige Land te trekken, in de voetsporen van Jezus Christus.’ Met een liefdevolle blik keek hij ons aan. Noah liet zijn stekelige houding varen. ‘Hoelang bent u al onderweg?’ vroeg hij. De man stak zijn hand uit, stelde zich aan ons voor, legde zijn stok met de zak eraan in de schaduw van de tractor en begon uitgebreid zijn reisschema met Noah door te nemen. Op elke vraag over de route, over de gevaren van de Westelijke Jordaanoever had Noah wel een antwoord, ik keek naar hen alsof ik een pingpongwedstrijd gadesloeg. Vraag, antwoord, vraag, antwoord. Ze leken mijn aanwezigheid te zijn vergeten. De man was in Nazareth geweest, in Tiberias, had gezwommen in het meer van Galilea, en wilde nu lopend door de Jezreel-vallei en dan rechtdoor de bezette westelijke Jordaanoever in, naar Jenin, Nablus, Ramallah om te eindigen in Jeruzalem en Bethlehem.

Hij nam nog een paar slokken water, aangemoedigd door Noah. ‘U moet veel drinken, want lopen in deze hitte is niet goed, u verliest ongemerkt enorm veel vocht.’

‘Ik stond op de berg en dacht dat dit de kortste weg was, dwars over de landerijen,’ zei hij. ‘Het sproeiwater is zo aangenaam. Ik vind het niet erg om nat te worden, het is verfrissend en als ik straks op de weg loop, ben ik in een mum van tijd droog.’

‘Wij hebben twee vrijwilligers uit Denemarken in onze kibboets,’ zei ik. De man knikte. ‘Zo te zien komt u ook uit het noorden van Europa?’ Ik vertelde dat ik uit Nederland kwam en dat ik over twee maanden naar Leiden terug zou keren. De man was in mijn rechtenstudie geïnteresseerd en vroeg gedetailleerd naar het vak Romeins recht waar ik tentamen in had gedaan. Noah keek naar ons, zoals ik net naar zijn dialoog had gekeken, van de een naar de ander.

‘Ben jij van de kibboets? Ben je Joods?’ vroeg hij Noah. Die knikte ter bevestiging. ‘En jij?’ vroeg de man. ‘Ben jij Joods? Geloof jij?’ Ik realiseerde me dat nog nooit iemand in de kibboets me die vraag had gesteld. Geloof leek er geen rol te spelen. Voordat ik de kans kreeg te antwoorden, nam Noah het woord. ‘Wij zijn agnost. We hebben veel vragen, weten niet alle antwoorden.’ Glimlachend keek hij me aan. Ik voelde de vonken overspatten, moest me inhouden hem niet te omarmen, tegen hem aan te gaan staan. Met zijn antwoord gaf hij er blijk van dat hij naar me had geluisterd, dat hij mijn woorden tot zich nam en dat hij open stond om van mij te leren. Ten overstaan van deze oude Christelijke pelgrim kon ik mijn liefde voor Noah natuurlijk niet tonen, het zou alleen maar tot onbegrip en afkeuring leiden, dacht ik.

‘Vragen stellen is goed,’ zei de oude man. ‘Niemand weet alle antwoorden. Als we ons hart maar openstellen, dan zal god ons de weg wijzen.’ Hij pakte zijn knapzak en deed zijn zonnebril weer op.

Hij bedankte ons voor het water dat we hem hadden gegeven.

‘Afula is die kant op?’ vroeg hij Noah. ‘Is het goed als ik over de akkers blijf lopen, dan snijd ik een groot stuk af. ‘Natuurlijk,’ antwoordde Noah. ‘Dan kunt u het beste hier blijven lopen,’ en hij wees naar het pad dat de katoen- van de zonnebloemvelden scheidde.

De man stak zijn hand op en liep de schaduw uit, de felle zon in. Zijn rug was nat van het zweet. Ik zag spataderen, blauw en bobbelig, onder de huid van zijn kuiten. Toen hij zo’n tien meter van ons vandaan was, hield hij stil.

‘Ik heb jullie gezien, toen ik de berg afdaalde. Samen bij de tractor.’ Zonder verdere uitleg draaide hij zich om en vervolgde zijn weg. Noah en ik lachten schaapachtig naar elkaar.

Contactgegevens

Ontvang het laatste Ambo|Anthos nieuws via RSS.

Of abonneer handmatig met de Atom URL