Judith Fanto - Victor

fragment

 

(…)

Het inzicht dat mijn grootouders vroeger een leven in kleur hadden geleid, raakte mij onverwacht. Mijn visuele perceptie van de eerste helft van de twintigste eeuw was gekleurd door zwart-wit foto’s uit geschiedenisboeken en oude prenten van dode familieleden – afbeeldingen die het kleurloze patina droegen van een schijnwerkelijkheid, althans een abstracte werkelijkheid; de echte wereld heeft nu eenmaal kleur.

Starend naar de kleurrijke afbeelding van mijn destijds nog jonge grootouders, flanerend in de straten van Salzburg, moest ik mijn denkfout constateren. Er bestond geen zwart-wit tijdperk. Het leven van Laura, Viktor en tante Gustl had kleur gehad, al waren die kleuren voor mij niet meer zichtbaar. Hun leven was een realiteit, en hun dood dus ook. Er waren geen sprookjes en geen iconische heiligen. Er waren alleen maar feiten en mensen. Echte mensen.

 

Vooral Viktor, de broer van mijn grootvader, fascineerde mij mateloos, juist omdat over hem nauwelijks werd gesproken. Zijn naam alleen al was omringd met een aura van spanning, een broeierig mysterie dat dieper reikte dan de doorsnee geheimzinnigheid rond onze dode familieleden. Heel soms, als mijn grootmoeder in een goede bui was en ik mijn verlangen naar opheldering niet kon bedwingen, vroeg ik haar naar Viktor.

‘Ach, der Viktor, wat moet ik ervan zeggen…,’ zei ze dan met een stem die schommelde tussen bewondering en afkeuring. ‘Hij was zonder twijfel de knapste man van Wenen, met blonde haren en ogen die fonkelden als groene saffier, maar hij…’ – en dan betrok haar dromerige gezicht en somde ze op: ‘…kleedde zich als een dandy, verkeerde met half vrouwelijk Wenen, loog en bedroog, kwam altijd overal te laat en maakte nooit iets af, gokte en dronk, was verwikkeld in allerlei illegale zwendeltjes en deed precies waar hij zin in had, wanneer hij er zin in had.’ Soms mompelde ze er nog iets boosaardigs achteraan in het Weens – ‘Dat verwende stuk Gauner, wie de Spinnweben nicht für den Mund gewachsen hadden, altijd mensen met zijn charme einbraten, die niets anders deed dan auf Lepschi gehen, die wildebras’ – maar meestal besloot ze toch mild: ‘Viktor was een ingewikkelde ziel vol tegenstrijdigheden. Hij had een verstoorde relatie met de materie, maar was onvoorstelbaar moedig.’

Eén keer liet ze zich ontvallen: ‘Die zat in de gevangenis.’ Daar leek ze zelf van te schrikken, alsof ze het was vergeten.

Huiverend bij zoveel slechtheid vroeg ik: ‘Waarvoor?’

‘Dat moet je aan je grootvader vragen. Het is zíjn broer.’ Het leek alsof haar gezicht meer rimpels vertoonde dan een uur geleden.

In gedachten verzonken streelde ik de zachte oren van Wiener, die naast me op de bank lag. ‘Wat is er met hem gebeurd?’ vroeg ik tenslotte.

‘Viktor? Die leeft niet meer.’

En ze stond op om een ketel water op te zetten voor de thee.

Na ons gesprek begon me te dagen waarom mijn grootouders weinig over Viktor spraken. Een misdadiger in de familie! Iemand met zo’n angstaanjagend slechte moraal, dat hij moest worden opgesloten… Aan zoiets akeligs en beschamends werd natuurlijk niemand graag herinnerd. Omdat ik een hekel had aan losse eindjes besloot ik mijn grootmoeders advies op te volgen en grootvader te bevragen over deze interessante kwestie.

 

Om met hem in gesprek te raken liet ik samen met hem de hond uit. Dat waardeerde hij, want als ik de riem van Wiener vasthield kon grootvader met zijn knalgele rubberen handschoenen ‘afval zoeken’.

Nadat we de weg waren overgestoken liepen we de heuvel af, tot aan de rivier. Dit deel van de wandeling was bij Wiener favoriet. Bijna bezwijkend onder zijn eigen gewicht hoefde de teckel er enkel zorg voor te dragen dat zijn buik de grond niet raakte; de zwaartekracht deed de rest.

Voor mij lag dat anders, want juist de heuvelwand was bezaaid met wat mijn grootvader ‘zwerfafval’ noemde. Terwijl ik Wiener aan de lijn hield en in stilte bad dat we niemand tegen zouden komen, liep grootvader zwaaiend met zijn huishoudhandschoenen over de steile helling en verzamelde de verlaten troep in een meegebrachte vuilniszak.

Dat woord zwerfafval fascineerde me. Hoe was dit afval zo ontheemd geraakt? Hoe was het hier terecht gekomen? Ik vroeg mijn grootvader of hij dacht dat het afval al ronddolend naar deze heuvel was getrokken. Hij dacht van niet. Volgens hem was het niet de keuze van het afval om juist hier te liggen; het was door de wind voortgedreven, almaar voort, en bij het liggen van de storm toevallig tegen deze helling neergedwarreld. ‘Kijk,’ zei hij, ‘je kunt duidelijk zien dat het hier niet thuis is. Het gaat niet op in de omgeving. Daarom nemen wij het mee.’

Hij deed het voor het behoud van het milieu, zei hij. Om het landschap mooi te houden. Maar ik wist beter. Ik had hem gezien. Hij deed het voor het zwerfafval. Als een rattenvanger van Hamelen ontfermde mijn grootvader zich over het afval en bracht de ontheemden thuis.

Tijdens het tweede deel van de wandeling kwamen we veel minder afval tegen en was er gelegenheid voor een gesprek.

Om grootvader uit te horen over vroeger moest je hem omzichtig benaderen. Hij hield er niet van zonder inleiding met iets te worden geconfronteerd – zeker niet met het verleden. Daarom begon ik zulke gesprekken altijd met een Mahlervraag.

‘Grootvader, was Mahler vroeger beroemd?’

‘Nou, beroemd… Hij was bekend, maar nauwelijks erkend. Zijn tijdgenoten begrepen hem niet. Pas lang na zijn dood kreeg hij de eer die hem toekwam.’

‘Waarom begrijpt u hem wel?’

Hij dacht even na. ‘Mahler en ik vertegenwoordigen allebei, ieder op onze eigen manier, het einde van een tijdperk. Daarom begrijp ik hem.’

‘Begreep u Viktor ook goed?’

‘Viktor? Natuurlijk niet. Niemand begreep Viktor.’

‘Grootmoeder zegt dat hij een verstoorde relatie had met de materie.’

‘Volgens mij had hij een verstoorde relatie met zijn vader.’

‘Grootmoeder zegt dat Viktor in de gevangenis heeft gezeten.’

Hij stond stil en keek me aan. ‘Zo, zo, zegt ze dat? Viktor heeft heel vaak géén gevangenisstraf gehad terwijl hij het wel verdiende - alleen maar omdat mijn vader hem uit het gevang wist te houden. En uiteindelijk belandde hij erin toen hij het níet verdiende.’

Het pad versmalde en dwong grootvader en mij achter elkaar te lopen.

‘Hoe kom je nou in de gevangenis terecht als je het niet verdient!’ riep ik over mijn schouder.

‘Geloof me, dat was in onze tijd vrij normaal. Mijn eigen vader heeft zelfs een tijdje gevangen gezeten, totdat Viktor hem wist te bevrijden.’

Geschrokken draaide ik me om. Het grint knerpte onder mijn schoenen.

‘Uw vader Anton? Wat had hij fout gedaan?’

Maar mijn grootvader zweeg en liep mij in de berm voorbij.

Contactgegevens

Ontvang het laatste Ambo|Anthos nieuws via RSS.

Of abonneer handmatig met de Atom URL