lundberg-een vraagteken is een half hart-cmyk.jpg
  • jpg
Lundberg, Sofia ©Viktor Fremling.jpg
  • jpg

Sofia Lundberg - Een vraagteken is een half hart

(fragment p 1-15)

Nu

New York, 2017

Het schemert. Buiten, aan de andere kant van de industriële ramen, zakt de zon achter de hoge gebouwen. Eigenwijze straaltjes wurmen zich nog tussen de gevels door; als gouden speerpunten snijden ze de naderende duisternis de pas af. Alweer avond. Elin heeft al weken niet thuis gegeten. En ook vanavond zal dat er niet van komen. Ze kijkt naar het gebouw een paar blokken verderop, ziet de weelderige planten op het dakterras dat van haar is, de rode parasol en de barbecue die al is aangestoken. Een sliertje rook stijgt op naar de hemel.

           Ze ziet iemand, Sam of Alice waarschijnlijk. Of misschien een vriend die langsgekomen is. Meer dan een gestalte die zich tussen de planten beweegt, kan ze er niet van maken.

           Thuis zitten ze nu vast weer op haar te wachten. Tevergeefs.

           Achter haar zijn mensen in de weer op de vloer van de studio. Over een ijzeren stellage hangt een blauwgrijze achtergrond, zacht bollend tussen vloer en muur. In het midden is een chaise longue neergezet, bekleed met goudbrokaat. Er ligt een mooie vrouw op, met parels om haar hals. Ze draagt een wijd golvende rok van witte tule die zich over de vloer uitspreidt. Haar bovenlichaam glanst van de olie en talloze parels bedekken haar blote borsten. Ze heeft rode lippen. Haar gelaatskleur is tot in de perfectie geëgaliseerd door dikke lagen make-up.

           Twee assistenten stellen het licht in, verplaatsen de grote lichtboxen, omhoog en omlaag, drukken af, kijken op het lichtmetertje, en beginnen weer van voren af aan. Achter haar assistenten staat een team van stylisten en visagisten. In opperste concentratie bekijken ze elk detail van de foto die gecreëerd wordt. Ze zijn gekleed in het zwart. Iedereen is in het zwart. Iedereen behalve Elin, die een rode jurk draagt. Rood als bloed, rood als het leven. Rood als de avondzon voor het raam.

           Elin schrikt op uit haar gedachten als de mooie vrouw haar irritatie met ontevreden geluiden kenbaar begint te maken. ‘Waarom duurt het zo lang? In deze houding hou ik het niet lang meer vol, hoor. Hallo! Kunnen we nou ’s beginnen?’ Ze zucht en draait haar lichaam in een gemakkelijkere positie, de ketting valt naar opzij en ontbloot een van haar tepels, die blauw en stijf is. Onmiddellijk zijn er twee stylisten ter plaatse om de parels netjes en geduldig te herschikken, en de tepel te verbergen. Een paar parels worden met doorschijnend, dubbelzijdig plakband vastgezet. De vrouw krijgt kippenvel van de aanraking. Ze zucht luidruchtig en rolt met haar ogen, de enige lichaamsdelen die ze vrij mag bewegen.

           Er loopt een man in pak op Elin af, de agent van de vrouw. Met een beleefde glimlach buigt hij zich fluisterend naar haar toe. ‘We kunnen maar beter beginnen, ze begint haar goede humeur te verliezen en dan wordt het niks.’

           Elin schudt zacht haar hoofd en kijkt weer naar de gevels buiten. Ze zucht ook. ‘Als zij dat wil kunnen we nu ook stoppen, hoor. We hebben vast wel genoeg foto’s, het gaat maar om één pagina deze keer. Geen cover.’

           De agent houdt zijn handen op en kijkt haar strak aan. ‘Nee, absoluut niet. Deze nemen we ook.’

           Elin maakt zich los van het uitzicht op haar huis en loopt naar het statief met de camera. In haar zak trilt haar telefoon, ze weet wie haar nu een berichtje stuurt maar reageert niet. Weet dat het haar slechte geweten alleen maar extra zal belasten. Weet dat ze thuis teleurgesteld zijn.

           Wanneer ze achter de camera plaatsneemt, lichten er duizend sterretjes op in de ogen van de vrouw, ze recht haar rug en tuit haar lippen. Als ze haar hoofd een beetje kantelt, valt haar haar naar achteren, het beweegt zacht in de flauwe luchtstroom van de ventilator. Ze is een ster, net als Elin. Al gauw lijken zij tweeën de enigen in de ruimte, gaan ze in elkaar op. Elin fotografeert, geeft aanwijzingen, en de vrouw lacht, flirt met haar. Het team achter haar applaudisseert. Een creatieve roes stroomt door Elins aderen.

Uiteindelijk dwingt Elin zichzelf enkele uren later de studio en alle nieuwe, om aandacht vragende foto’s op haar computer te verlaten. Haar telefoon loopt over van de gemiste oproepen en geïrriteerde sms’jes. Van Sam, van Alice. Waar blijf je? Mam, waar ben je? Ze scrolt erdoorheen maar leest niet alles, heeft er geen energie voor. In de drukke New Yorkse nacht laat ze de taxi’s passeren. Het asfalt voelt nog altijd warm aan na de hitte van de zon. Ze loopt langzaam, komt mooie, jonge mensen tegen die hard lachen, aangeschoten zijn. Ziet andere mensen op het asfalt zitten, smerig, kwetsbaar. Het is lang geleden dat ze te voet naar huis ging, terwijl het zo dichtbij is. Lang geleden dat ze zich buiten de muren van de sportschool, haar huis of de studio bewogen heeft. Het wegdek is onregelmatig onder haar hakken. Ze loopt langzaam en merkt onderweg alle details op. Haar eigen straat, Orchard Street, ligt er verlaten bij in de nacht, geen mensen, geen verkeer. Het is er vervallen en verouderd, zoals alle straten op Lower East. Ze houdt ervan, het contrast tussen buiten en binnen, tussen patina en luxe. Ze zet een stap de hal in, loopt onopgemerkt langs de duttende portier en drukt op het liftknopje. Wanneer de deuren opengaan aarzelt ze echter en draait zich weer om. Ze wil buiten blijven, in de bruisende nacht. Binnen slapen ze waarschijnlijk toch al.

           Ze opent haar brievenbus en neemt de stapel post mee naar het restaurant een paar deuren verderop. Het is haar favoriete plek om na late fotoshoots heen te gaan. Daar bestelt ze een glas bordeaux uit 1982.

De ober schudt zijn hoofd. ‘1982, die hebben we niet per glas. Daar hebben we maar een paar flessen van. Exclusieve shit. Een goed jaar was dat.’

           Elin aarzelt. ‘Hangt ervan af hoe je het bekijkt. Maar ik betaal graag voor een fles, geef me de wijn maar. Ik ben het waard. 1982 wil ik hebben.’

           ‘Alright, je bent het waard.’ De ober rolt met zijn ogen. ‘We gaan trouwens wel bijna dicht.’

           Elin knikt. ‘Maak je geen zorgen, ik drink snel.’ Ze kijkt naar de brieven, schuift de enveloppen een voor een ongeopend opzij, tot ze iets ziet wat haar interesse wekt. Uit het poststempel maakt ze op dat de brief afkomstig is uit Visby. Een Zweedse postzegel. Haar naam in blokletters op de envelop, keurig geschreven met blauwe inkt. Ze maakt hem open en vouwt het vel dat erin zit open. Het is een soort sterrenkaart, met daarop groot en sierlijk haar naam. Ze houdt haar adem in en leest de woorden die erboven staan.

Vandaag is er een ster vernoemd naar Elin.

Keer op keer leest ze de zin in de ongewone taal. Een lange rij coördinaten onthult waar de ster zich in het hemelgewelf precies bevindt.

           Een ster die iemand voor haar gekocht heeft. Een eigen ster die nu haar naam draagt. Dat moet van… Kan het echt zijn dat… híj die gestuurd heeft? Ze roept haar eigen gedachten een halt toe, wil zelfs in gedachte zijn naam niet uitspreken. Maar het gezicht dat ze in haar herinnering ziet is helder, evenals de glimlach.

           Haar hart gaat tekeer in haar borst. Ze duwt de kaart van zich af. Staart ernaar. Dan komt ze overeind en rent de straat op, kijkt omhoog naar de hemel maar ziet slechts een donkerblauwe, vormeloze massa boven de gebouwen. In New York wordt het nooit helemaal donker, nooit zodanig dat de enorme wirwar van sterren zichtbaar wordt. De hoge gebouwen van Manhattan reiken bijna tot aan de hemel, maar beneden op straat voelt die vooral ver weg. Ze loopt weer naar binnen. De ober staat bij haar tafeltje te wachten, met de fles wijn in zijn hand. Hij schenkt een paar druppels in haar glas en zonder te proeven hoe het smaakt, slaat ze het direct achterover. Ongeduldig gebaart ze dat hij het vlug moet bijvullen en ze neemt nog twee grote slokken. Vervolgens pakt ze de sterrenkaart weer op en bekijkt het glanzende papier van alle kanten. Helemaal onderaan in de hoek heeft iemand met een goudkleurige stift op de donkere achtergrond geschreven:

Ik zag je foto in een tijdschrift. Je bent niets veranderd. Long time, no see. Laat iets van je horen!

           F

En daaronder een adres. Als Elin de plaatsnaam ziet, voelt ze haar maag samentrekken, krijgt ze kramp. Ze moet ernaar blijven kijken, haar ogen vullen zich met tranen. Ze volgt de contouren van de letter F met haar wijsvinger en mompelt zijn naam, Fredrik.

           Haar mond voelt droog. Ze reikt naar het glas wijn en drinkt het in één keer leeg. Vervolgens roept ze luid naar de ober. ‘Hallo? Kan ik een groot glas melk krijgen? Ik heb opeens zo’n dorst.’

Toen

Heivide, Gotland, 1979

‘Twee deciliter ieder. En niet zeuren nou.’

           Kleine handjes grepen naar het rood-witte melkpak dat Elin zojuist op de grenenhouten tafel had gezet. Twee paar kinderhandjes met aarde onder de nageltjes. Elin probeerde het pak van ze af te pakken, maar de broertjes duwden haar met harde ellebogen weg. Ze praatten door elkaar heen.

           ‘Ik wil eerst.’

           ‘Jij neemt te veel.’

           ‘Geef hier!’

           Een strenge stem verhief zich boven het gekibbel uit. ‘Niet zeuren, daar ben ik echt klaar mee, hoor. De oudste eerst. Jullie kennen de regels. Ieder twee deciliter. Gewoon luisteren naar Elin!’

Marianne bleef met haar rug naar ze toe staan, gebogen over het aanrecht.

           ‘Jullie horen het, hè? Luister naar mama.’ Elin duwde Erik en Edvin hardhandig opzij. Zonder het melkpak waaraan ze zich vastgeklampt hadden los te laten, vielen de jongens van de keukenbank. Toen ze ook nog een bruin porseleinen bord met zich meetrokken, werd het doodstil. Alsof de lucht plotseling dikker werd en de tijd stilstond. Het geluid van scherven en het gespetter dat volgde toen alles op de grond terechtkwam, bracht een ijzige schreeuw teweeg.

           Vervolgens stilte en wijd opengesperde ogen.

           Op het zeil verspreidde zich een witte plas melk, het droop van tafel en stroomde langs de grove tafelpoten omlaag. En toen nog een schreeuw. De woede in die schreeuw sneed door de ruimte. ‘Stomme rotkinderen, dat zijn jullie. Wegwezen! Mijn keuken uit!’

           Zonder aarzelen gingen Elin en haar broertjes ervandoor, ze renden door de deur naar buiten, dwars over het erf, met in hun oren het gevloek dat alle hoeken van de keuken vulde. Achter een berg rotzooi doken ze ineen tegen de stalmuur, dicht tegen elkaar aan.

           ‘Elin, krijgen we nu geen eten?’ Het jongste broertje fluisterde nauwelijks hoorbaar.

           ‘Ze bedaart zo wel weer, Edvin, dat weet je toch? Maak je maar geen zorgen. Het was mijn schuld dat het bord stukging.’ Elin streek hem liefdevol over zijn haar, hield hem wiegend dicht tegen zich aan.

           Uiteindelijk liet ze haar broertje los. Ze stond op en liep aarzelend terug naar het huis. Binnen zag ze de gebogen gestalte van haar moeder in de weer met de scherven op de vloer, ze zag hoe ze ze een voor een met duim en wijsvinger oppakte. In haar andere hand groeide de stapel scherven.

           De keukendeur stond op een kier, bewoog knarsend in de harde wind. Vanuit de dakgoot vielen een paar druppels regenwater. Drup, drup. Elin luisterde aandachtig naar het geluid. Binnen was het stil. Marianne bleef met hangend hoofd op haar hurken zitten, ook toen alle scherven opgeraapt waren. Blanka snuffelde aan de vloer voor haar, likte de gemorste melk op. Marianne sloeg geen acht op de hond.

           Elin wilde net naar binnen gaan, maar plotseling kwam de gebogen gestalte overeind. De beweging deed haar schrikken. Ze draaide zich om en holde terug naar haar broertjes. Vlug over het grind, achternagezeten door nog meer geschreeuw. Ze hurkte weer achter de stapel met rommel.

           Marianne vloog naar de deur en smeet de scherven als scherpe projectielen over het erf. ‘Buiten blijven, waar jullie ook uithangen, ik wil jullie niet meer zien! Horen jullie me? Ik wil jullie niet meer zien!’

           De scherven waren nu op. Marianne draaide in het rond, op zoek naar haar kinderen. Elin dook in elkaar, sloeg haar armen om haar broertjes heen, verborg hun hoofden tegen haar buik. Ze durfden nauwelijks adem te halen, luisterden geconcentreerd of ze iets hoorden bewegen.

           ‘Deze maand geen eten meer. Horen jullie me? Geen eten. Rotkinderen! Stomme rotkinderen!’ Haar armen maaiden door de lucht, ook al had ze geen scherven meer om te gooien. Wanhopig sloeg Elin haar tussen de rommel door gade. Oude meubels, planken, palletkisten en andere spullen die allang weggegooid hadden moeten worden, maar die een stapel gevormd hadden. Ten slotte draaide Marianne zich om en ging weer naar binnen, met haar hand op haar borst, alsof ze kramp in haar hart had. Door het keukenraam zag Elin hoe ze haar handtas en de keukenlades overhoophaalde tot ze gevonden had wat ze zocht. Een sigaret. Ze stak hem op, inhaleerde diep en blies kringetjes naar het plafond. Ronde, perfecte kringetjes, die eerst ovaal waren, toen wazig werden en vervolgens verdwenen. Elin wist dat de kringetjes haar kalmeerden. De overgebleven peuk zou ze in de gootsteen gooien en dan zou alles voorbij zijn.

           Dicht tegen elkaar aan bleven de kinderen een poosje zitten. Edvin met gebogen hoofd. Hij trok een stokje door de aarde en tekende lijnen en cirkels. Elin zat stil, met haar blik op het huis gevestigd. Toen Marianne ten slotte het vuile keukenraam wijd openzette, kwam Elin na lang wachten tevoorschijn en keek haar aan. Ze lachte aarzelend en stak bij wijze van groet haar hand op. Met gesloten, verbeten mond lachte Marianne een beetje.

           Alles was weer bij het oude. Het was voorbij.

           Op de vensterbank stonden twee dorre primula’s met verschrompelde bloemetjes. Marianne verwijderde enkele van de dorre bloemen en gooide ze naar buiten in het perk. ‘Kom maar weer binnen. Het spijt me. Ik was gewoon een beetje boos,’ riep ze. Vervolgens keerde ze hun de rug weer toe. Elin zag haar plaatsnemen aan de keukentafel.

           Elin ging op haar hurken zitten en rommelde wat met de steentjes op de grond, gooide er een heleboel tegelijk de lucht in en draaide haar hand om. Eén steentje bleef erop liggen, maar gleed er vervolgens van af en kwam bij de andere op de grond terecht.

           ‘Jij krijgt geen kinderen,’ zei Edvin plagend.

           Elin keek hem boos aan. ‘Hou je mond.’

           ‘Ze krijgt er één, denk ik, één steentje bleef heel even liggen.’ Erik troostte haar.

           ‘Alsjeblieft zeg, denken jullie nou echt dat een hand steentjes de toekomst kan voorspellen?’

Zuchtend liep Elin liep naar het huis. Halverwege bleef ze staan om haar broertjes te wenken. ‘Kom, jongens, we gaan eten, ik heb honger.’

           Toen ze terugkwamen in de keuken zat Marianne diep in gedachten verzonken bij het raam. In haar hand had ze een sigaret, met een lange askegel die wachtte eraf getikt te worden. De asbak op tafel was vol. Peuk na peuk was uitgedrukt in het zand op de bodem. Mariannes gezicht was bleek, nietsziend staarde ze voor zich uit. Ook toen haar kinderen op de keukenbank gingen zitten reageerde ze niet.

Zwijgend zaten Elin, Erik en Edvin te eten. Falu-worst, ieder twee plakken, met koude, samengeklonterde macaroni. Een flinke klodder ketchup haalde het wat uit elkaar. Hun glazen waren leeg; Elin stond op om water te pakken.                 Marianne volgde haar met haar blik. Zag haar drie glazen vullen en op tafel zetten. ‘Zijn jullie nu weer lief?’ Haar stem klonk sloom, alsof ze net wakker was.

           Elin zuchtte, haar broertjes verschuilden zich achter haar op de bank. ‘We morsten per ongeluk, mama, het was niet expres.’

           ‘Ga jij nou nog bijdehand lopen doen?’

           Ze schudde haar hoofd. ‘Nee, maar…’

           ‘Hou dan je mond maar. Stil. Ik wil er niets meer over horen. Eet je bord leeg.’

           ‘Het spijt me, mam, het was niet expres. We hebben gewoon een beetje gemorst, en het was mijn schuld dat het bord stukging. Niet boos zijn op Erik en Edvin.’

           ‘Jullie maken zoveel ruzie, moeten jullie nou altijd ruziemaken? Altijd? Ik kan niet meer.’ Marianne kreunde luid.

           ‘We hoeven vandaag geen melk. Water is ook goed.’

           ‘Ik ben zo vreselijk moe.’

           ‘Het spijt me, mama. Het spijt ons. Toch, Erik? Toch, Edvin?’

           Haar broertjes knikten.

           Marianne boog zich over de pan, schraapte er wat in en stopte een lepel macaroni in haar mond.

           ‘Wil je een bord, mam?’ Elin stond op om naar het kastje te lopen, maar Marianne hield haar tegen.

           ‘Dat hoeft niet, eten jullie maar. Als jullie me maar beloven dat jullie geen ruzie meer maken. En de rest van de maand moeten jullie maar water drinken, het geld is op.’

           Erik en Edvin husselden hun eten door elkaar, waarbij hun vorken hard over het bruine keramiek krasten.

           ‘Netjes eten.’

           ‘Maar mama, ze mogen het toch wel door elkaar roeren? Die macaroni is koud en plakkerig.’

           ‘Dat zou het niet geweest zijn als jullie geen ruzie hadden gemaakt. Netjes eten, zeg ik.’

           Edvin stopte met eten, Erik liet zijn hoofd hangen en prikte stilletjes de macaroni op zijn vork. Eén elleboogje op elke punt.

           ‘Waarom moet je zo boos zijn?’ fluisterde Erik en hij keek Marianne aan.

           ‘Jullie moeten met de koning kunnen eten. Horen jullie me? Mijn kinderen moeten zulke goede manieren hebben dat ze elk moment bij de koning zouden kunnen eten.’

           ‘Hou op. Dat zei papa alleen maar als hij dronken was. Wij gaan nooit met de koning eten. Hoe zouden wij nou ooit met de koning gaan eten?’ Elin zuchtte en keek de andere kant op.

           Marianne graaide haar bestek naar zich toe en smeet het zo hard op tafel dat het kletterend neerkwam en vervolgens op de grond viel. ‘Het gaat niet. Ik kan niet meer. Horen jullie me?’

           Marianne nam haar bord en bracht het naar de gootsteen. Luidruchtig deed ze de afwas.

           Elin wist dat ze alleen zo boos was als ze honger had. Ze hield haar broertjes tegen toen die meer macaroni wilden opscheppen. ‘We zijn klaar, mam, er is nog wat over voor jou.’

           Elin keek naar haar broertjes, die bedrukt aan tafel bleven zitten, met hun leeggeschraapte borden voor zich. Edvin met zijn wilde, blonde krullen die nog niet afgeknipt waren, terwijl hij al zeven was en net met school was begonnen. Als een gouden waterval krulden ze over zijn oren en in zijn nek. En Erik, slechts één jaar ouder, maar zoveel groter, ook in zijn manier van doen. Zijn haar had nooit één krulletje gehad. Marianne schoor het regelmatig met een tondeuse. Zijn kale hoofd legde zijn uitstaande oren bloot.

           ‘Jullie zitten vol.’ Elin keek ze dwingend aan.

           Schoorvoetend knikten ze. ‘Mogen we van tafel?’

           Elin knikte. Haar broertjes verdwenen naar boven. Zelf bleef ze zitten luisteren naar het gekletter van de vaat. Bekeek de kromme rug die over het veel te lage aanrecht gebogen stond.

           Plotseling hielden de bewegingen op. ‘We hebben het ondanks alles wel goed, toch?’

           Elin gaf geen antwoord. Marianne draaide zich niet om. Ze keken elkaar niet aan. Het gekletter ging weer verder.

           ‘Wat zou ik zonder jou moeten? En zonder je broertjes? Mijn drie E’s.’

           ‘Minder boos doen misschien?’

           Marianne draaide zich om. De zon scheen door het keukenraam, waardoor haar brillenglazen er vies uitzagen. Ze keek Elin aan, slikte moeizaam en liep toen naar de pan. Schoof lepel na lepel met koude macaroni naar binnen.

           ‘Hebben jullie genoeg gegeten? Weet je het zeker?’ Marianne wurmde zich naast haar op de bank, aaide zacht over Elins haar. ‘Jij helpt mij zo goed, zonder jou zou ik het nooit redden.’

           ‘Hebben we echt geen geld? Niet eens voor een beetje melk? Jij koopt toch ook sigaretten?’ Die laatste woorden mompelde Elin met haar blik omlaag gericht.

           ‘Nee. Deze maand niet. De sigaretten zijn bijna op, geld om nieuwe te kopen heb ik niet. Ik heb de auto laten maken; die hebben we nodig. We zullen moeten eten wat we nog in de voorraadkast hebben, er staan nog wat conservenblikjes. En er zit water in de kraan, drink maar als je trek hebt.’

           ‘Bel oma dan. Vraag om hulp.’ Elin keek haar smekend aan.

           ‘Nooit,’ ze schudde haar hoofd. ‘Waar moet zij nou mee helpen? Zij zijn net zo arm als wij. Ik ben niet van plan om te gaan bedelen.’

           Elin stond op en tastte diep in de zak van haar strakke spijkerbroek. Ze viste er twee kroonkurken, een geel potloodstompje, twee viezige munten van één kroon en twee muntjes van vijftig öre uit.

           ‘Ik heb dit.’ Ze legde ze een voor een voor Marianne neer.

           ‘Dat is genoeg voor een liter. Ga morgen maar langs de winkel, als je wilt. Dank je wel. Als ik geld heb, krijg je vier kronen terug. Dat beloof ik.’

Elin sloop het huis uit, de zwoele schemering in. Marianne bleef stilletjes zitten aan de keukentafel. Een nieuwe sigaret in haar hand.

Contactgegevens

Ontvang het laatste Ambo|Anthos nieuws via RSS.

Of abonneer handmatig met de Atom URL