Een fragment uit Het huis met de kersenbloesem van Sun-mi Hwang

hwang-het huis met de kersenbloesem-cmyk.jpg
  • jpg
Hwang ©no credit.jpg
  • jpg

Het gebeurde allemaal op één en hetzelfde moment, haast exact tegelijkertijd. Sanghun gaf de voetbal een flinke trap, de bus kwam de hoek om rijden, Meneer Jang stapte zijn winkel uit en Kang beklom de laatste traptrede die leidde naar Kersenheuvel.

Tok!

Kraaaak!

‘Kijk uit!’

Even leek de wereld stil te staan, als een film die op pauze werd gezet. Het enige dat nog bewoog was de bal. Hij ketste van de bus af, knalde tegen Jangs uithangbord en bleef op de grond om zijn as tollen. Toen kwam de wereld weer in beweging en barstte het rumoer los.

‘Kom, wegwezen!’

‘Mijn bord! Hier blijven, snotapen!’

De jongens vluchtten in de richting van Kang, die opzij stapte en de trapleuning stevig vastgreep. Ook voordat er een kudde schoolkinderen als een orkaan langs hem heen suisde, had hij, vermoeid van de klim, al wankel op zijn benen gestaan. Het gekletter van schoenen op de stenen trap klonk als galopperende paardenhoeven. Net voor ze konden ontsnappen, wist Jang twee jongens in de kraag te grijpen, Sanghun en Pierre.

De ruit van de bus was gelukkig onbeschadigd. Kersenheuvel was de eindhalte van de lijn en de enige nog overgebleven passagier stond stoïcijns op uit haar stoel. Het kleine meisje stapte uit alsof er niks gebeurd was en huppelde vrolijk de winkel binnen. ‘Ben thuis!’ riep ze naar de inmiddels rood aangelopen Jang.

Ook het bord had niets aan de klap overgehouden. Toch kneep Jang de twee jongens nog iets harder in hun nekvel. ‘Etterbakken! Luisteren jullie dan nooit? Ik heb toch gezegd dat jullie hier niet mogen spelen, of niet soms? Nu zit ik met een gebroken bord!’

‘Au! Laat me los!’ zei Sanghun spartelend. ‘We kunnen gewoon nergens anders spelen. En dat bord was al zo!’

‘Let op je woorden, jij. Je zou eens kunnen beginnen met: het spijt me, meneer.’

‘Ik heb het toch gezien, gisteren, met die vrachtwagen. Ze gaven u zelfs geld voor de schade!’

Jang liet de jongens los en zocht om zich heen naar een stok om ze ervan langs te geven. Maar iedere voorbijganger zag dat hij gewoon een boze oude man was die geen raad wist met zijn agressie.

De echte reden dat hij zich zo opwond was de buschauffeur: de gierigaard die zijn winkel als een gratis rustplaats gebruikte en nooit ook maar één pakje kauwgom kocht. Er stond inmiddels een afdruk van zijn achterwerk in het houten bankje voor de deur en als er toevallig iets te eten lag, stopte hij het stiekem in zijn mond. Soms waagde hij het zelfs om het afval uit de bus in Jangs prullenbak te dumpen. Dankzij de voetbal zag Jang eindelijk zijn kans schoon om zijn gal te spuwen.

‘Heeft je oma je soms geen manieren geleerd?’ brulde Jang.

‘Wat heeft mijn oma er nou weer mee te maken?’ bracht Sanghun ertegen in.

‘Hier, let maar op. Een koekje van eigen deeg!’ Met een diepe frons op zijn gezicht gaf Jang de voetbal een rotschop, waardoor die tot zijn eigen verbazing een behoorlijk eind door de lucht vloog, voorbij de vervallen tuinhuisjes en dwars over de forsythiastruiken. Verder nog dan de ligusterheg die in een kaarsrechte lijn rondom het huis van de Reus lag.

‘Mijn bal!’ kermde Sanghun.

Er nog niet in geslaagd zijn woede te sussen, dwong Jang de jongens op hun knieën met de handen op de rug. Sanghun keek boos op naar Jang, terwijl Pierre zijn ogen gericht hield op de heg waaroverheen de bal was verdwenen.

De buschauffeur trok een kop koffie uit de automaat voor de winkel en ging met een brede glimlach op het bankje zitten. ‘Sukkels. Als jullie gewoon sorry hadden gezegd, waren jullie nu die bal niet kwijt.’

Sanghun keek venijnig om naar de buschauffeur. ‘Het is anders net zo goed uw schuld. Waarom moest u zo nodig precies op dat moment komen aanrijden?’

‘Sjonge, die durft. Een en al schorriemorrie hier. Ben jij altijd zo onbeschoft? En die kop die je erbij trekt… Pfff! Dat gaat toch niet zo.’

‘Jullie volwassenen zeggen allemaal hetzelfde. Als wij gelijk hebben, zijn we ineens “onbeschoft”,’ protesteerde Sanghun.

‘Ha! Die is leuk! Wat leren die koters tegenwoordig op school?’ De buschauffeur kneep zijn kartonnen koffiebekertje tot een prop en stond weer op. ‘Het verlies van die bal is jullie verdiende loon!’

‘O, die bal is nog niet weg, hoor,’ fluisterde Pierre.

‘Kijk nou, hij kan nog Koreaans ook,’ riep de buschauffeur uit, terwijl hij Pierres donkere huidskleur en zwarte kroeshaar bestudeerde.

‘Gek hè, voor een Koreaan,’ bromde Pierre en hij doorboorde de buschauffeur met zijn blik, waarop hij zijn keel schraapte en zijn bekertje in de vuilnisbak wierp.

‘Jij dacht dat afvalzakken gratis waren?’ klaagde Jang. ‘Je zou eens een tray frisdrank van me kunnen kopen, in plaats van zo’n schamel kopje koffie…’

De buschauffeur negeerde hem en stapte de bus in. Bij het optrekken gaf hij een dot extra gas, met een dikke wolk rook als afscheidscadeau.

‘Niet goed snik, die man! Ugh ugh!’ zei Jang proestend, terwijl de bus om de hoek verdween.

Deze halte bestond alleen in naam; in feite was het niet meer dan een ongebruikt stuk grond op de top van Kersenheuvel, de enige vlakke en onbegroeide plek te midden van de omliggende heuvels. De bus stopte hier, Meneer Jang rustte hier op zijn bankje uit van het vakkenvullen en bij gebrek aan een echt speelveld voetbalden de kinderen hier. Dat er zo nu en dan wat gebeurde was logisch. Maar dat alles tegelijk gebeurde, dat niet.

Kang, die de scène van een afstandje had bekeken, kwam nu rustig aangelopen en zette zijn rugzak op het bankje om er vervolgens zelf naast te gaan zitten en het zweet van zijn voorhoofd te deppen.

‘Heeft u misschien trek in iets verkoelends?’ vroeg meneer Jang, terwijl hij de vreemdeling inspecteerde.

Zonder antwoord te geven op zijn vraag staarde Kang de winkelier een tijdje aan en knikte uiteindelijk van ja. Jang wist niet hoe vlug hij de vrieskist moest gaan opentrekken en kwam terug met een kegelvormig ijsje. Het ontging hem dat er heel even een grijns op Kangs gezicht verscheen.

Bij het zien van de buts in het midden van het ijsje, verkreukelde ook Kangs gezicht. Wat hem ontstemde was niet zozeer de buts als wel de fabrieksdatum op de verpakking: een jaar en negen maanden geleden.

Jang had het onmiddellijk door. ‘O, maakt u zich geen zorgen. IJs bederft niet, hoor. En die buts is natuurlijk omdat hij tussen de andere ijsjes lag. IJs van zo’n hoge kwaliteit verkoopt slecht in deze buurt, snapt u wel.’

Kang overhandigde hem met tegenzin een biljet.

‘Aigu, een gloednieuwe flap. Weet u, ik ben de slechtste niet. Eigenlijk moet ik hier 2000 won voor rekenen, maar u krijgt van mij 500 won korting.’

Alsof hij de vrijgevigheid zelve was presenteerde Jang het wisselgeld, maar Kang nam het niet aan. Met een wijde glimlach probeerde Jang de munt in zijn spaarpot te laten vallen, maar hij miste ongemerkt de gleuf, waardoor de munt op de grond belandde en naar de jongens toe rolde. Kang zag hoe Sanghun, die nog altijd op zijn knieën zat, de munt van de grond griste en hem zonder aarzelen in zijn zak stopte. De twee maakten kort oogcontact, totdat Sanghun nonchalant wegkeek.

‘Bent u helemaal komen lopen?’ ging Jang verder. ‘Wist u soms niet dat er een bus rijdt? Ach, zo te zien zijn uw knieën nog niet vastgeroest…’

Kang fronste bij het horen van Jangs botte opmerking.

‘Hij heeft overigens achttienhonderdzevenenzeventig treden, die trap,’ veranderde Jang snel van onderwerp. ‘Ik zeg maar zo: ik zit liever in de bus, ook al neemt hij een omweg.’ Hij glimlachte joviaal, terwijl hij Kang van top tot teen bekeek.

Kang nam zijn hoedje af, depte nogmaals het zweet van zijn voorhoofd en zette zijn hoedje weer op.

‘Trouwens, u komt me niet bekend voor en aangezien hier weinig te zien valt, neem ik aan dat u iemand komt opzoeken? Ik ken deze plek op mijn duimpje, als prominente burger. Ik weet alles over iedereen, tot het aantal lepels dat ze thuis in de la hebben liggen aan toe.’

Kang keek Jang onderzoekend aan. Het stond Jang allerminst aan dat deze vreemde man hem zo aanstaarde, maar een winkelier heeft zijn klanten nu eenmaal niet voor het uitkiezen.

‘Prominente burger…’ mompelde Kang hem na.

‘Precies ja! Er is geen mens die hier zo lang woont als ik. En dan run ik ook nog deze geweldige winkel. Zegt u eens, naar wie bent u op zoek?’

‘U ziet het verkeerd,’ zei Kang met een zekere verhevenheid in zijn stem.

Dat korte zinnetje was genoeg om Jang te doen vermoeden dat hij en Kang uit ander hout gesneden waren, wat hem enigszins ontmoedigde. Maar Jang liet zich niet uit het veld slaan; hij maakte hier de dienst uit en wilde niet dat die snotapen hem zagen onderdoen voor een nieuwkomer.

‘Aha! Dus u komt informeren naar vastgoed? Met alle nieuwbouw die ze over het hele land uit de grond stampen, bent u hier aangekomen in zowat de enige uithoek waar het nog is zoals vroeger. Maar u bent net te laat. Mirae Bouw heeft alles opgekocht. Binnen de kortste keren staat het hier ook vol met appartementencomplexen. Zodra ze ons weg hebben gepest dan…’

Kang bleef Jang aankijken, waaruit Jang vers enthousiasme putte, ervan overtuigd dat hij de interesse van zijn gesprekspartner had gewekt. ‘Ziet u dat spandoek daar, aan dat rijtjeshuis? “Behoed ons recht op leven! Stop de huizenroof!” Dat is mijn werk. Zou u niet zeggen, hè?’ Jang lachte triomfantelijk.

Ondertussen stonden Sanghun en Pierre geruisloos op en maakten zich uit de voeten.

‘Dus, u wilt hier komen wonen?’ probeerde meneer Jang, glunderend bij de gedachte dat hij eindelijk op het juiste spoor zat. Hij moest zijn reputatie koste wat het kost hoog houden: als er in de buurt iets noemenswaardigs gebeurde, was hij er als de kippen bij.

‘Inderdaad,’ zei Kang, terwijl hij opstond en het stof van zijn broek veegde.

‘Nee maar! Dan bent u vast op zoek naar woonruimte. Er staat van alles leeg, want iedereen trekt weg. Hé, Changsik!’ brulde Jang.

Een man met een bleek gezicht kwam tevoorschijn uit het makelaarskantoor naast de winkel. Hij keek wazig uit zijn ogen, bijna naïef, alsof hem iets belangrijks ontglipt was.

Sanghun was een eindje verderop blijven staan, zijn vuisten gebald, en staarde met een zuur gezicht in de richting van de winkel.

Kang keek beurtelings naar Sanghun en de zojuist verschenen man en concludeerde dat ze erg op elkaar leken. De man kon zomaar Sanghuns vader zijn. Maar waarom was hij dan niet eerder naar buiten gekomen? Er had toch behoorlijk wat kabaal geheerst en zijn kantoorruit kon onmogelijk geluidsdicht zijn.

‘Changsik hier weet van wanten. Hij laat u met plezier een aantal optrekjes zien en handelt indien nodig het contract voor u af.’

Jang begon allerlei aanwijzingen op Changsik af te vuren, alsof hij exact wist waar Kang naar op zoek was. Als het aan Jang lag, had hij de klus zelf voor zijn rekening genomen.

‘Ik heb zeker wat voor u in de aanbieding,’ zei Changsik met een stem die net zo loom was als zijn gezichtsuitdrukking.

‘Nee, bedankt,’ antwoordde Kang en hij liep kordaat weg.

Jang was van zijn à propos en uiterst gepikeerd. Deze vreemdeling dacht blijkbaar zijn trots de vloer in te kunnen stampen. Het feit dat hij zijn ijsje onaangeroerd had achtergelaten was olie op het vuur. ‘De flierefluiter heeft geen idee met wie hij te maken heeft…’

‘Had hij gezegd dat hij naar een huis op zoek was?’ vroeg Changsik.

‘Hmm?’

‘Of hij een huis zocht.’

Jang knipperde met zijn ogen en schudde zijn hoofd. Terwijl Chansik terugliep naar zijn kantoor, hief Jang zijn vuist en keek Kang met trillende neusvleugels na. Het half gesmolten ijsje propte hij terug in de ijskast.

Kang liep de straat af en struikelde haast over Sanghun en Pierre die langs de forsythiastruik waren gekropen en nu de ligusterheg aan het doorzoeken waren. De bloemen, zo wit dat ze overdekt leken met een laagje sneeuw, geurden in de wind.

‘Ugh, ik zie hem niet. Zo ver kan hij toch niet zijn?’ gromde Sanghun.

‘Stil, er komt iemand aan.’

Toen Kangs voeten stopten, kropen de jongens naar buiten. Ze wisten dat ze zich op grond van de Reus bevonden, wat niet zomaar mocht. Zijn erf was omgeven met een ijzeren hek, waar om de zoveel meter een bordje aan hing:

privéterrein. verboden toegang.

overtreders worden gestraft.

– de eigenaar

De naam ‘Kersenheuvel’ had zijn betekenis verloren. Flatgebouwen hadden de kersenbomen verdreven, als kevers die zich een weg vraten door gebladerte. Slechts één huis, nummer honderd, stond er nog bij zoals vroeger, waarschijnlijk omdat het aan de voet van de heuvel lag en er een compleet bos bij het huis hoorde. Het stond al jaren leeg. De eigenaar was namelijk een ontzettend halsstarrige man. Althans, zo luidden de geruchten. Niemand had hem ooit ontmoet.

Pierres telefoon ging. ‘O, het is mijn moeder. Sorry, Sanghun, moet gaan,’ zei Pierre, terwijl hij een paar stappen achteruit zette. Sanghun keek Pierre geërgerd na, sloeg zijn ogen vervolgens op naar Kang, maar keek meteen weer weg toen hij Kangs strenge, indringende blik ving.

‘Heb ik iets van u aan?’ zei hij en hij keek heel kort omhoog. Hij durfde geen stem op te zetten, maar wilde zich ook niet gewonnen geven. Kang bleef de stoere jongen strak aanstaren.

‘O, die munt? Die is niet van u, hoor. En ook niet van meneer Jang,’ zei Sanghun, terwijl het zweet hem uitbrak. ‘Want Meneer Jang gaf u het wisselgeld, maar u wilde het niet aannemen. Dus toen was hij van niemand en rolde hij naar mij toe.’ Hij haalde de munt uit zijn zak tevoorschijn en liet hem aan Kang zien. Hoewel hij sjofel gekleed was, zagen zijn nagels er brandschoon uit.

‘Maar als u hem zo graag wil, dan mag u hem hebben.’ Sanghun keek Kang schuin aan en er klonk frisse moed in zijn stem.

‘Jij bent me er eentje!’ sputterde Kang op een zodanig strenge toon dat je zou denken dat hij nog nooit in zijn leven gelachen had.

Sanghun keek toe hoe Kang langs de heg verder liep en zuchtte opgelucht. Hij draaide zich om en stopte de munt in zijn zak. ‘Hoef je niet meteen boos te doen,’ zei hij en hij ging er als een eekhoorn vandoor.

Kang bleef staan waar de ligusterheg overging in een stenen muur. Hij keek hoe de heuvel steeds verder in duisternis gehuld werd en de huizen één voor één oplichtten. Na een tijdje liep hij verder, waarbij hij zichzelf met een hand aan de muur ondersteunde.

De muur was overgroeid met klimop. Verse strengen groeiden over dode heen, waardoor lappen lichtgroen en dor grijs zich afwisselden en de muur er nog spookachtiger uitzag dan hij al was.

Ergens halverwege de muur stopte Kang voor een poort, eveneens bedolven onder klimop. Er hing een oud hangslot aan en er stond nummer honderd op: de poort van de Reus.

Toen hij de sleutel omdraaide, knikte zijn hoofd als vanzelf. Het slot ging makkelijker open dan hij had verwacht. Dat was mooi. Het was een teken dat hij er goed aan had gedaan hierheen te komen. Een kinderlijke gedachte flitste door zijn hoofd: ‘Deze magische poort herkent zijn baasje!’

Niemand zag Kang het terrein van de Reus binnen gaan. De poort sloot zich even stilletjes als hij open was gegaan.

Contactgegevens

Ontvang het laatste Ambo|Anthos nieuws via RSS.

Of abonneer handmatig met de Atom URL