De weldoeners - Andrew Ridker
Ze reden in mannelijk stilzwijgen: gespannen, stom en eenzaam.
Aan de bestuurderskant lagen drie aangrenzende begraafplaatsen
op een stuk land dat aan een golfterrein deed denken, van de weg
afgescheiden door bosschages, elektriciteitspalen, zinloze bewegwijzering
(↔) en oude, in onbruik geraakte bekabeling. Missouri
wordt zo snel landelijk dat je de buitenwijken niet eens uit hoeft ,
dacht Ethan, terwijl hij met inachtneming van de belangrijkste regel
van mannelijk stilzwijgen – namelijk wegkijken – schuin voor
Arthur capituleerde als eerste.
Stilte is een broedplaats voor verdriet, waar de herinnering altijd
paraat staat, maar ditmaal kon Ethan aan niets anders denken
dan aan het spektakel dat hij net had aanschouwd. De afgelopen
paar uur. De feesten, de tovenaar, de vogels, de doodstrijd. Aan de
andere kant van zijn raampje raasde een heuvel vol moderne woonboerderijen
‘En…?’ vroeg Arthur. ‘Wat vond je ervan?’
‘Van de uitvoering van Het zwanenmeer door de usml?’
Ethan schudde vol ongeloof zijn hoofd. ‘Ik… ik vind er helemaal
niks van. Weet ik veel. Waar sloeg dat op?’
‘Ik geef toe dat het soms een beetje overdreven was.’
‘Nee, ik bedoel… wat deden we daar, pap?’
Arthur schraapte zijn keel. ‘Het leek me gewoon leuk.’
‘Een balletvoorstelling?’
‘Doe je dat wel vaker tegenwoordig? Is dat een nieuwe hobby van
‘Waarom hebben we dan tweeënhalf uur in die zaal gezeten?’
‘Omdat ik me interesseer voor jou. Dit doe ik uit interesse voor
‘Voor mij?’ vroeg Ethan. ‘Maar wat heeft dat ballet met mij…’
Toen drong het plotseling tot hem door.
Hij had geen beginpunt, die lach. Hij werd niet gelanceerd, maar
borrelde diep vanbinnen op, schudde al zijn organen wakker en liet
het bloed in zijn aderen tintelen.
Arthur verstijfde. ‘Wat? Wat valt er te lachen?’
Ethan probeerde te antwoorden maar de lach was een gesloten
Hij versterkte zichzelf en maakte hem het spreken onmogelijk.
Het lukte hem nog steeds niet om antwoord te geven, omdat hij
nu overvallen werd door een lachstuip die zijn hele lichaam deed
schokken, een lach die geen raakvlak meer had met taal, volkomen
losgeslagen van zijn oorsprong, akoesmatisch, solipsistisch, buitensporig
‘Wat is er zo grappig?’ baste Arthur.
Wat er zo grappig was?! Wat er zo grappig was, was het volgende:
hoewel Arthur in hetzelfde gebouw werkte waar ook de afdeling
Genderstudies was gevestigd, en ondertussen ongetwijfeld bekend
was met de verschillen tussen sekse en gender, schoonheidsidealen
als sociale constructies en de normatieve hersenspinsels
waardoor mensen zich genoopt zagen wederzijds onbevredigende
betrekkingen aan te knopen, realiseerde Ethan zich tijdens zijn
overweldigende lachbui dat zijn vader, ondanks zijn kennis van de
queertheorie, niets van homo’s begreep. Dat zijn vader hém niet begreep.
Arthurs redenering werd in één keer duidelijk:
en dat kwam op Ethan zo onbezonnen, kleinerend en atypisch simplistisch
over dat hij er alleen maar om kon lachen.
Ethan had nooit ook maar de minste interesse getoond in dans.
Nooit. Het zwanenmeer. Op de umsl! Het was te belachelijk voor
woorden. De tranen stroomden hem over de wangen. Dat zijn vader
een band met hem probeerde op te bouwen door met hem naar
een balletvoorstelling te gaan, was meer dan alleen een grove misinterpretatie
van zijn karakter. Het duidde op een groter falen, een
zwakke plek in Arthurs pantser, een ontwerpfout, en ook dat – al
die jaren bevend onder het juk van iemand met zulke overduidelijke
gebreken, iemand die zo de plank missloeg wat betreft zijn zoon in
het bijzonder en de menselijke soort in het algemeen – deed Ethan
Maar hij was te ver heen om iets te kunnen zeggen. Hij was ergens
anders. Arthurs knokkels werden wit op het stuur.
Boston 1994. Nazomer. De zon verwarmt de onderkant van de wolken,
over alles hangt een goudgele gloed. De luifels geven Yawkey
Way iets feestelijks. De wind blaast snoeppapiertjes en pindadop229
pen voor zich uit, waait tussen de krioelende mensenmassa door
en voert het gefluister van zwarthandelaars (kaartjes, kaartjes) en
de onverstaanbare kreten van nietsontziende zondagsrijders met
zich mee. Hotdogs dobberen in heet water. Een stroom rode jassen
en petjes sluiten aan bij de banieren die boven de gapend groene
toegangspoorten aan de bakstenen gevel van het stadion hangen.
Hij wist dat je tiende verjaardag speciaal was, maar dit overtrof
zijn stoutste verwachtingen. Een grote dag, de kaartjes van tevoren
besteld, het onverwachte lichamelijke contact tussen vader en
zoon. De aanraking: Arthur hield Ethans hand in de zijne, donker
en dichtbehaard, terwijl hij hem het stadion binnenleidde.
‘We zitten helemaal bovenin,’ zei Arthur.
Het uitje was het idee van zijn vader geweest. Arthur volgde het
honkbal altijd wel, maar in de weken voorafgaand aan de wedstrijd
was zijn vluchtige interesse aangewakkerd tot een welhaast religieuze
overgave. Tijdens het eten klaagde hij niet meer over zijn werk
aan het Central Artery-project – de eindeloze onderhandelingen
met de gemeente, de corrupte aannemers, de budgetoverschrijdingen
–, maar weidde hij voortdurend uit over de manieren waarop
de Red Sox met elk verloren seizoen sympathieker werden, over
de aantrekkingskracht van een team dat gedoemd was om te falen.
‘Met de Sox gaat het niet om de confrontatie met de tegenstander,’
doceerde hij. ‘Maar om de confrontatie met je eigen teleurstelling.
Elk seizoen kijk je weer, in de wetenschap dat ze het niet gaan redden
– maar je kijkt evengoed. En als ze verliezen is het niet de pijn
van de nederlaag die je voelt, maar pijn omdat je beter had moeten
weten. Pijn omdat je jezelf weer voor de gek hebt gehouden en zo
stom bent geweest om weer blind in ze te geloven. Dat zul je tijdens
de wedstrijd met eigen ogen kunnen aanschouwen, Ethan. Het is
niet wij tegen zij. Het is de individuele supporter in strijd met zichzelf.
Een stád in strijd met zichzelf. Als we ook maar een greintje
gezond verstand hadden, zouden we Bill Buckner tot onze mascotte
maken. Tot de vogel van Massachusetts! Boston is een paar benen
waar de bal van de overwinning tussendoor blijft rollen. Dat
op zich maakt de wedstrijd toch al het kijken waard? Is die innerlijke
strijd niet veel fascinerender dan een conventionele tegenstander,
dat primitieve wij-tegen-zijgedoe dat je bij andere sporten ziet?’
Francine vertaalde. ‘Hij verheugt zich erop om met jou naar de
wedstrijd te gaan,’ zei ze. ‘Tien jaar. Dat is niet niks. Dubbele cijfers.’
Arthur werd af en toe overvallen door enthousiaste buien, manische
pieken gevolgd door lange periodes van neerslachtigheid.
Maar dit was anders. Voor het eerst leek hij zijn enthousiasme te
willen delen. En hij had zich op Ethan gericht, sleurde hem mee
in de draaikolk van zijn hartstocht. Misschien, dacht Ethan, stond
zijn vader toch niet zo onverschillig tegenover het ouderschap. Misschien
had hij gewacht tot deze verjaardag met de dubbele cijfers
‘Ik zal je een geheim vertellen,’ zei Arthur toen de grote dag eindelijk
Een geheim! Ethan straalde.
‘De winst die ze in het stadion op eten en drinken maken is crimineel.
Een biertje kost in Fenway wel vier dollar meer dan in een
willekeurig café tegenover het stadion.’
‘Omdat Fenway zijn eigen prijzen bepaalt. Het is net een soevereine
‘Volgens mam moest ik Fenway-hotdog proeven.’
Arthur schudde zijn hoofd. ‘Echt iets voor je moeder. Maar daarmee
speel je het stadion in de kaart. En gelukkig voor jou laat je vader
Hij vulde twee bruine papieren zakken met bagels, partjes appel,
chips en, voor Ethan, een pakje sap. Ethan was danig onder de indruk
van de vindingrijkheid van zijn vader.
‘Pak je winterjas,’ zei Arthur.
‘Waarom? Het is hartstikke warm.’
Ethan haalde zijn jas uit de gangkast en kwam terug naar de
In het donsjack zag hij eruit als een michelinmannetje, omhuld
door zijn eigen lichaamswarmte. Arthur trok de rits tot halverwege
dicht en propte de volle papieren zakken onder Ethans jas. ‘Kinderen
fouilleren ze nooit,’ zei Arthur met een grijns.
Ze vonden hun plaatsen op de onoverdekte tribune rechts achter
het buitenveld. Ze zaten heel ver weg – kilometers, zo leek het, bij
de thuisplaat vandaan – maar Ethan vond het wel prettig zo, weggestopt
in een uithoek van het stadion, waar hij niet om Arthurs
aandacht hoefde te vechten. Ze hadden beter zicht op het geruite
buitenveld dan op het binnenveld. Achter het uitdrukkingsloze gezicht
van het groene monster was een stukje van de citgo-lichtbak
‘Nou, haal onze proviand maar tevoorschijn,’ zei Arthur. Ethan
trok zijn jas uit en gaf zijn vader een van de papieren zakken terwijl
een schok van medeplichtigheid hem in vuur en vlam zette.
Ze hadden een regel overtreden, hadden eten het stadion binnengesmokkeld,
en Ethan nam zich plechtig voor om dat geheim mee
Arthur nam een hap van zijn bagel. ‘We zouden je best kunnen
inschrijven voor de Little League,’ zei hij al kauwend. ‘Je in een
mooi shirt hijsen. In het slagperk zetten. Alle ogen op jou gericht.
De druk. De spanning. Ja, dat is een goed idee. Kijk vandaag maar
goed om te zien of het je wat lijkt. Ik zou je kunnen trainen, kunnen
Niets klonk Ethan minder aanlokkelijk in de oren dan een dergelijke
druk – of spanning, maar als zijn vader daardoor net zo opgewonden
en geïnteresseerd zou blijven als nu, dan zou hij er zo voor
tekenen. Hij stak het rietje in zijn sappakje en zoog eraan.
De slagbeurten volgden elkaar op, de een na de ander. ‘Wat je in
honkbal ziet is hetzelfde als wat je in het land in zijn geheel ziet,’
zei Arthur. ‘De teloorgang van de Amerikaanse man. Ik zeg niet dat
het goed of slecht is, ik zeg alleen dat we nu op dit punt in de geschiedenis
zijn aanbeland. We beschouwen de sport als een nationaal
tijdverdrijf, maar dat is aan het veranderen. De samenstelling
van de teams verandert. Niet dat immigratie iets nieuws is. Je overgrootouders
waren ook immigranten natuurlijk. Maar we leven
tegenwoordig in de wereld van de nafta en je hoeft niet voorbij
Fenway te kijken om te zien wat dat betekent. Vooral de Dominicaanse
Republiek biedt interessante perspectieven. Het is echt een
enorme handel daar. Kinderen stoppen met school als ze twaalf,
dertien, veertien jaar zijn – nauwelijks ouder dan jij – in de hoop
dat ze hier de top zullen bereiken. De Major League heeft er een
jeugdacademie opgezet. Uit Japan komt niet veel, interessant genoeg,
terwijl ze daar al in de negentiende eeuw kennismaakten met
honkbal. Over de redenen daarvan wil ik verder niet speculeren,
maar ondanks het feit dat het geen contactsport is heeft honkbal
ook een sterke lichamelijke component, en mijn theorie is dat Japanners
over het algemeen niet groot genoeg zijn om op dit niveau
Ethan luisterde maar met een half oor naar de uiteenzettingen
van Arthur, maar hij genoot ervan dat zijn vader tegen hem praatte.
Het maakte hem blij om zijn vader zo uitgelaten te zien en te denken
dat hij daar een rol in speelde, dat zijn verjaardag een reden was
om geld aan kaartjes uit te geven.
Maar hij zag ook, met de heldere blik van een kind dat het grootste
deel van zijn tijd in zijn eentje zoekbracht, dat geen van de andere
mannen om hen heen, ook de vaders met jonge zoons niet,
zo zat te oreren als Arthur. Ze praatten niet, ze schreeuwden. Ze
slingerden verwensingen en aanmoedigingen in de richting van
het binnenveld, of brulden naar de drankverkoper om bier. Arthur
deed dat ook wel, maar ingetogen en zonder overtuiging. Ethan,
op zijn beurt, hield zich rustig en klapte als zijn vader klapte. Op de
een of andere manier was het waardiger om geluid met je handen
te maken. Hij werkte langzaam naar een aanmoedigingskreet toe.
Tegen het einde van de vijfde slagbeurt van de Sox vloog er een
bal over het buitenveld heen die hoog in de lucht boven het hoofd
van zijn vader bleef hangen. ‘Pap – Páp!’ stamelde Ethan, terwijl
hij met zijn rechterhand aan Arthurs arm trok en met zijn linker
omhoog wees. De bal hing op zijn hoogste punt in de lucht en viel
toen met een plof in de geopende handschoen van de rechtsvelder.
Arthur lachte. ‘Je moet een hoge bal niet voor een homerun aanzien,’
zei hij. ‘Dat is een levensles die je nog van pas kan komen.’
Tijdens de seventh-inning stretch stond Arthur op. ‘Kom,’ zei hij tegen
Ethan. ‘Dit is het moment waarop we de bloedsomloop weer
op gang helpen.’ Een stelletje wurmde zich voor hen langs, onderdeel
van een grotere migratie van toeschouwers richting de toiletten
in de krochten van het stadion. Achter hen zei een man: ‘Hou
Terwijl de namen van grote sponsors door de stadionspeakers
schalden, voelde Ethan iets nats op zijn achterhoofd, iets wat over
zijn haar droop en koud in zijn nek druppelde. Hij bracht zijn vingers
naar de natte plek, het kruintje waar zijn haar in een rechtsdraaiende
Arthur keek omlaag. ‘Jezus,’ zei hij, ‘wat heb je nou weer…’
Ethan volgde de blik van zijn vader naar de man die achter hen
stond: lang, blauwogig, breedgeschouderd, in een strak T-shirt dat
zijn gespreide armen omknelde. Hij stond naast een sproetig jongetje
dat ongeveer even oud was als Ethan. Het jongetje had een plastic
beker bier in zijn handen, bijna tot de rand gevuld.
Arthur bukte zich om op ooghoogte met het jongetje te komen.
‘Was jij dat?’ vroeg hij, wijzend op Ethan.
De jongen schudde zijn hoofd.
‘Heb jij bier op hem gemorst?’ vroeg Arthur opnieuw. ‘Dat is helemaal
niet erg. Maar je moet het wel eerlijk toegeven en je excuses
De blauwogige man keek omlaag naar Arthur. ‘Heb je het tegen
‘Hij heeft bier op mijn zoon gemorst.’
‘Praat niet tegen mijn kind.’
‘Hij moet zijn excuses aanbieden. Kijk dan. Zijn haar is helemaal
nat.’ Arthur streek Ethan over zijn hoofd. ‘Het loopt zo zijn hemd
‘Hé,’ riep een vrouw twee stoelen links van Ethan. ‘Wat is er aan
‘Die pedo praat tegen mijn zoon,’ zei de man in het strakke
‘Vuile pedo!’ riep de vrouw naar Arthur.
‘Ik ben geen pedo. Ik wil dat jouw zoon zijn excuses maakt aan
mijn zoon. Omdat hij jouw bier op hem heeft gemorst.’
‘Kanker op, pedo,’ zei de man.
Arthur pakte Ethan bij zijn nek en schudde hem zachtjes heen en
weer. ‘Bied je excuses aan,’ zei hij tegen de jongen.
Ethan verkrampte. ‘Het geeft niet, pap.’
‘Nou hoor je het ook eens van een ander,’ zei de man grijnzend
Ethan zocht paniekerig iets om naar te kijken, iets om zijn blik
op te richten tot de vernedering voorbij was. Hij keek in de ogen van
het sproetige joch, wiens mond van afkeer vertrokken was.
‘Je bent een vuile pedo.’
‘En jij bent een neanderthaler.’
‘Wou je dit buiten uitvechten?’
De man spuugde op de grond en rolde de mouwtjes van zijn
T-shirt op. ‘Oké, kom hier dan.’
De man boog zijn arm en stootte naar voren. Arthur kromp in
elkaar, zijn handen geschrokken voor zijn gezicht. Hij stond als aan
de grond genageld. Toen keek hij naar Ethan en zag dat zijn zoon
De man lachte. ‘Nou, nu weten we ook gelijk wat de grote meneer
Hij duwde Ethan voor zich uit het pad door.
‘Heel verstandig,’ riep de man hun na. ‘… Flikker!’
Ethan kromp in elkaar, zijn adem stokte in zijn keel.
Tijdens de metrorit terug naar huis zei Arthur geen woord. Toen
Francine met de woorden ‘Nu al terug?’ de deur voor hen opendeed
stampte hij langs haar heen de gang in. Hij smeet de slaapkamerdeur
‘Wat is er gebeurd?’ vroeg Francine, maar de tranen biggelden
al over Ethans gezicht. Instinctief wist hij dat het hierbij zou blijven,
dat er geen honkbalwedstrijden meer zouden volgen, geen uitstapjes
Eenentwintig jaar later, in een oude auto die door de buitenwijken
in de Midwest reed, wreef Ethan zijn ogen uit. Hij ademde diep
en langzaam in. ‘Pap,’ zei hij, met een niet door angst, maar door
liefde en medelijden afgeknepen stem.
Arthurs wangen hadden een kleur van ongeduld.
‘Dat was een goed idee van je,’ zei Ethan. Hij was zelf niet minder
verrast door die woorden dan zijn vader. ‘Een goed idee